Centrale bankiers moeten terug in hun hok; tijd voor politici met visie

Beleidsmakers doen alsof de westerse economieën nog steeds in hun ‘gouden tijdperk’ zitten, stelt Richard Koo. De huidige fase van hun ontwikkeling vergt een heel andere aanpak.

Laat u niet afschrikken. Op het eerste gezicht ziet onderstaande grafiek er ingewikkeld uit, met al die hoofdletters en lijnen, maar wie er even voor gaat zitten, krijgt al snel in de gaten dat ze niets minder dan de mondiale economische ontwikkelingen beschrijft vanaf het moment dat mensen overwegend als landbouwer zijn gaan leven. En niet alleen dat, de grafiek maakt ook nog eens duidelijk wat we moeten doen om economisch weer vooruit te kunnen kijken.

De door mij al jaren bewonderde Richard Koo, hoofdeconoom van het Nomura Research Institute en bedenker van de term balansrecessie, presenteerde de grafiek in zijn laatste notitie voor zijn klanten. Hij probeerde duidelijk te maken dat de huidige beleidsmakers nog altijd weinig tot niets begrijpen van de stagnatie waar de westerse landen nu al jaren mee kampen. Hieronder volgt zijn wat mij betreft uitermate intrigerende verhaal, aangevuld met wat overpeinzingen van mezelf. (Vergeef me voor het feit dat het stuk wat aan de lange kant is; korter lukte niet):

Koo-three-stages-of-economic-maturation-and-globalization

We zien in de grafiek hoe economieën drie stadia van ontwikkeling doormaken. Gedurende het grootste deel van de geschreven geschiedenis leefden mensen overwegend in plattelandsgemeenschappen. Er was weinig of geen innovatie. Gemiddeld lag de groei op een verwaarloosbare 0,1% per jaar, aldus Koo. De (agrarische) productie kon slechts uitgebreid worden door nieuw land in cultuur te brengen, maar bij gebrek aan goede technieken waren de mogelijkheden beperkt. Zonder methoden om de opbrengst van de bestaande landbouwgronden te verhogen, was er al die tijd nauwelijks sprake van bevolkingsgroei.

Daarin komt verandering als de Industriële Revolutie een golf aan innovaties creëert. Als ondernemers en investeerders fabrieken opzetten en arbeiders nodig hebben, vinden ze die in de steden. Die veranderen in een magneet voor boeren die op zoek zijn naar een iets beter bestaan. Het platteland blijkt dan een schier onuitputtelijk reservoir van arbeiders.

Overwinsten in zakken kapitalisten
Koo haakt vervolgens aan bij het werk van econoom Arthur Lewis. In diens in 1979 met een Nobelprijs bekroonde essay over economische ontwikkeling bij een onbeperkt aanbod van arbeid laat Lewis zien dat, zolang het aanbod van arbeid de vraag overtreft, werknemers niet in staat zijn om productiviteitswinst om te zetten in hogere lonen. In de grafiek wordt dat uitgedrukt in het horizontale verloop van lijn S (de arbeidsaanbodcurve) tussen de punten D en K.

De werknemer moet genoegen nemen met het stuk van de koek dat weerspiegeld wordt door de rechthoek DEFG. Werkgevers hoeven niet meer te betalen dan wat een werknemer nodig heeft om in leven te blijven. De overwinst strijken de fabrikanten, of zo u wilt de kapitalisten, op. Dat is de driehoek BDG.

Als nieuwe innovaties de ondernemers aanzetten tot nieuwe investeringen en ze daarbij mensen aannemen, schuift de arbeidsvraagcurve D1 naar rechts, naar D2. Het resultaat is dat er meer mensen worden ingezet tegen hetzelfde magere loon. Het werknemersdeel DEFG wordt hierdoor simpelweg verlengd naar DEIH. De overwinst die de kapitalisten maken, neemt tegelijkertijd geweldig toe, namelijk met het gele vlak i. Dat de driehoek BDG tot ADH groeit, geeft aan in hoeverre de rijkdom bij de kapitalisten toeneemt in die fase van de economische ontwikkeling en hoe sterk dus ook de ongelijkheid groeit.

Lewis Turning Point
Maar er komt uiteindelijk een moment dat het arbeidsreservoir opdroogt en arbeid schaars wordt. Ondernemers ontkomen er dan niet aan hogere lonen uit te betalen als ze willen investeren en mensen willen aannemen. Als bij K het zogeheten ‘Lewis Turning Point’ is bereikt, zullen de lonen gelijke tred houden met de groei van de arbeidsproductiviteit. Vanaf hier nemen de arbeidsvoorwaarden van werknemers geweldig toe, ook voor de mensen die al werk hebben. Schuift de arbeidsvraagcurve van D2 naar D3, dan neemt de koek voor de werknemers plotseling toe van DEJK naar CEML.
Vanaf het Lewis Turning Point worden landen ontwikkelde economieën – in de VS en West-Europa vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw. Als de koopkracht van de mensen eenmaal fors begint te groeien, wordt er een vliegwiel aangezet. Op de snel stijgende binnenlandse vraag kunnen ondernemers inspelen met nieuwe investeringen voor nieuwe producten. Daarbij nemen ze op de koop toe dat hun overwinsten verdwijnen – de rechthoek in de grafiek groeit immers sterker dan de driehoek. Vervolgens neemt de ongelijkheid vanzelf af.

Senang
Wat ontstaat, is een ‘gouden tijdperk’ waarbij iedereen er in de samenleving op vooruit gaat. Er kunnen overheden worden opgetuigd die voldoende belastinggelden weten te innen om een welvaartsstaat te creëren. Overheidsinvesteringen in een zorgstelsel en een onderwijssysteem jagen de productiviteit steeds verder omhoog. Werknemers krijgen politieke macht en als ze beginnen in te zien dat ze wat te verliezen hebben, verdwijnt hun enthousiasme voor extreme ideologieën, zoals het communisme. Er ontstaat een middenklasse samenleving, waarin iedereen zich uiteindelijk bij centrum-links, of anders centrum-rechts het meest senang voelt.

Helaas komt aan het gouden tijdperk ook weer een einde, bij punt P. Economieën hebben immers een buitenland. Als de lonen eenmaal te hoog zijn geworden, wordt het voor ondernemers steeds interessanter om niet meer in de eigen economie te investeren, maar in het buitenland. Bovendien ruiken langzaam maar zeker goedkope buitenlandse aanbieders hun kansen op de ontwikkelde markten.

Japan in de achtervolging
Met dat laatste kregen de Verenigde Staten en West-Europa te maken in het begin van de jaren 70 toen Japan plotseling met kwalitatief hoogstaande producten de markten overspoelde. De auto-industrie, scheepsbouw en bijvoorbeeld de elektronicasectoren werden op hun kop gezet. De ‘maturing economies’ waren in ‘pursued economies’ veranderd, stelt Koo. En nadat Japan eenmaal aangehaakt was, werd dat land op zijn beurt weer achtervolgd door tijgers als Taiwan en Zuid-Korea.

Als vervolgens de Muur valt en ook China de luiken opent, worden de ontwikkelde economieën pas echt ‘pursued’. Vanaf dat moment beginnen ondernemers hun activiteiten en masse naar het buitenland te verschuiven. Al snel komen ze er achter dat intensieve kapitaalinvesteringen over de grens veel meer rendement opleveren. De productiviteitsgroei in de ‘pursued economies’ zakt onherroepelijk in; de industriële basis holt uit en alleen nog de mensen met ‘skills’ die niet eenvoudig kunnen worden vervangen weten hun levensstandaard nog te verbeteren. De rest krijgt het steeds moeilijker en raakt, zo zien we inmiddels, gefrustreerd vatbaar voor populisten en hun gemakkelijke oplossingen.

Oost-Europese arbeidskrachten
Koo wijdt er verder niet over uit, maar al lezende moest ik denken aan Duitsland. Bedrijven uit dat land zien – als eenmaal de euforie van de Duitse eenwording weggeëbd is – als geen ander brood in de goed opgeleide en spotgoedkope arbeidskrachten in Oost-Europa. Door een flink deel van hun toeleveringsketens in die regio op te tuigen, neemt de Duitse efficiëntie van de bedrijven snel toe. Hun productiviteit groeit er in de jaren tot de kredietcrisis met ruim 20% door, zo becijferde de universiteit van München.

Door de inschakeling van Oost-Europa hoeven de Duitse bedrijven, hoewel ze vanwege de toenemende vergrijzing met een gebrek aan vakmensen te maken krijgen, niet tegen elkaar op te bieden om goed personeel te werven. Zo blijven de lonen laag. De overwinsten verdwijnen weer in de zak van de kapitalisten; de ongelijkheid neemt weer toe. Het is volgens mij dan ook geen toeval dat discounters als Lidl en Aldi in Duitsland groot worden.

Ondertussen zie je in de Verenigde Staten ondernemingen als Wal-Mart groot worden en in Japan schieten de 100 yen shops uit de grond, bedrijven die een stroom aan goedkope producten uit China en andere opkomende landen aanbieden. De tijden dat de gemiddelde Amerikaan en Japanner iedere twee jaar een nieuwe auto kocht, zijn voorbij. Stagnerende inkomens konden nog een tijd worden gemaskeerd door groots op de pof te leven, maar de kredietcrisis maakte daar definitief een einde aan.

Onafhankelijke centrale bankiers
De inzakkende binnenlandse vraag en de stroom goedkope producten uit het buitenland hebben ervoor gezorgd dat inflatie – hét probleem in het gouden tijdperk – geen issue meer is. Probleem is alleen dat we er beleidsmatig nog helemaal niet klaar mee zijn. Om de continue dreiging van geldontwaarding in te dammen hadden we de centrale bankiers op afstand van de overheid gezet. Toen het hun na vallen en opstaan lukte om de inflatie in te tomen, groeiden ze uit tot de sterren van het beleidsmakersgilde. De hulp van de goedkope importen werd daarbij natuurlijk niet al te zeer benadrukt.

Nu ze echter juist de deflatoire krachten moeten zien te beperken, merken ze dat ze tamelijk machteloos staan. Het verhogen van de rente is een probaat middel tegen inflatie, maar als je het gebrek aan inflatie wilt oplossen door de rente te verlagen, loop je al snel tegen de nulgrens aan. Dan blijven er alleen maar onconventionele maatregelen als QE en helikoptergeld over, waarvan niemand kan inschatten hoe gevaarlijk ze zijn.

Terughoudende overheden
In het gouden tijdperk moesten politici juist terughoudendheid betrachten. Een economie die al op volle kracht voortdendert, raakt al snel oververhit als ook overheden de investeringen nog eens opvoeren. Daar komt bij dat als zij zich op de kapitaalmarkt begeven om geld te lenen voor allerhande overheidsbestedingen, ze concurreren met private investeerders. Als kapitaal slechts in beperkte mate beschikbaar is en de vraag groeit, loopt de rente snel op. Het gevolg is dan dat er een rem op de groei wordt gezet.

Aan dit concept van ‘crowding out’ werd bovendien nog het idee gekoppeld dat overheden notoir slechte investeerders zijn. De HSL of de Noord-Zuidlijn spreken wat dat betreft boekdelen. Private partijen moeten ondernemen. Met belastinggeld, of nog erger: geleend geld, moet je geen risico’s nemen, roept iedereen elkaar na. Dat er zonder overheid nooit een internet zou zijn ontstaan, of een systeem waarbij ieder Nederlands huis op het gasnetwerk is aangesloten, wordt daarbij voor het gemak vergeten.

Rollen omdraaien
Nu het gouden tijdperk achter ons ligt, moeten de rollen weer omgedraaid worden. De monetaire autoriteiten moeten terug in hun hok. Ze zouden zich primair kunnen richten op hun tweede taak als hoeders van het financiële systeem: banken- en marktentoezicht dus. Politici dienen ondertussen weer de verantwoordelijkheid te krijgen over de economie. Allereerst door bestemmingen te creëren voor de overtollige private besparingen. Bedrijven en huishoudens in de VS, de eurozone en Japan leggen volgens Koo jaarlijks een bedrag van 4%, 5% en 7% van hun respectievelijke bbp opzij, ondanks het feit dat de rente dicht bij of zelf ruim onder nul is.

Crowding out is geen issue meer. In tegendeel, zonder overheidsinvesteringen (of een exportsector die ‘parasiteert’ op vraag uit het buitenland) zakt de economie weg in een deflatoire spiraal wanneer er zo veel bestedingen worden uitgesteld. Het idee dat de begroting in evenwicht moet zijn en de staatsschuld terug moet naar 60% van het bbp is niets anders dan zelfmoord.

Investeer
Zo lang de investeringsprojecten meer opleveren dan de huidige lage rente – let wel: het gaat hier om investeringen, niet om hogere sociale uitgaven – zal er geen extra druk ontstaan op de belastingbetaler. Infrastructurele werken (een Oost-Zuidlijn in Amsterdam?), een integraal mobiliteitsplan en allerhande investeringen in de verduurzaming van de energievoorziening moeten zo snel mogelijk (liefst Europees) ter hand worden genomen.

Tenslotte, en dat is natuurlijk cruciaal, moet er grootschalig worden geïnvesteerd in scholing. Alleen naar hooggeschoolde creatieve arbeiders zal altijd vraag blijven, alleen zij zullen zich niet laten wegspelen door concurrenten uit andere landen en alleen zij zullen hun koopkracht verder zien stijgen. Vanzelfsprekend zal er een groep mensen zijn die niet mee kunnen komen. Daarvoor zal de overheid een vangnet moeten kunnen spannen.

Een gedachte over “Centrale bankiers moeten terug in hun hok; tijd voor politici met visie

  1. Pingback: Belastingverlaging is goed, investeren is beter | Marcel de Boer

Plaats een reactie